'Ik schrijf alleen overbodige boeken', zegt Herman Brusselmans bij monde van zijn hoofdpersonage Muggepuut in zijn gelijknamige, in 2007 gepubliceerde roman. Inmiddels verscheen ook De perfecte koppijn en nu is er Toos, het derde en laatste deel van de Muggepuuttrilogie.
Een overbodig boekdeel? Ja, maar net zoals men van een genietbare exhibitievoetbalwedstrijd zou zeggen dat ze overbodig is. Ondertussen hebben de fans toch maar een fijne namiddag gehad en hier en daar een schijnbeweging bijgeleerd.
In Toos, dat werd geschreven in minder dan twee maanden tijd en exact even dik is als zijn twee voorgangers, kampt bestsellerauteur Danny Muggepuut opnieuw met een probleem dat hem het schrijven verhindert. Ditmaal is dat een writer's block. Vermits hij in zijn nieuwe roman een verhaal over de liefde wil vertellen, zoekt Muggepuut een muze, een minnares om het zes maanden mee uit te houden en genoeg verhaalstof te bieden voor een goedverkopend boek. Wat volgt is een klassiek opgebouwde queeste met een prins, drie steeds lieftalliger prinsessen en uiteindelijk een schat van één miljoen euro, een aardigheidje waarmee elk deel van de Muggepuuttrilogie eindigt.
Spervuur van dialogen
Danny Muggepuut en diens tics, automatismen en onhebbelij…Lees verder
Een overbodig boekdeel? Ja, maar net zoals men van een genietbare exhibitievoetbalwedstrijd zou zeggen dat ze overbodig is. Ondertussen hebben de fans toch maar een fijne namiddag gehad en hier en daar een schijnbeweging bijgeleerd.
In Toos, dat werd geschreven in minder dan twee maanden tijd en exact even dik is als zijn twee voorgangers, kampt bestsellerauteur Danny Muggepuut opnieuw met een probleem dat hem het schrijven verhindert. Ditmaal is dat een writer's block. Vermits hij in zijn nieuwe roman een verhaal over de liefde wil vertellen, zoekt Muggepuut een muze, een minnares om het zes maanden mee uit te houden en genoeg verhaalstof te bieden voor een goedverkopend boek. Wat volgt is een klassiek opgebouwde queeste met een prins, drie steeds lieftalliger prinsessen en uiteindelijk een schat van één miljoen euro, een aardigheidje waarmee elk deel van de Muggepuuttrilogie eindigt.
Spervuur van dialogen
Danny Muggepuut en diens tics, automatismen en onhebbelijkheden zitten na twee vorige boekdelen stevig in de pen van de Gentse auteur, niet onbelangrijk voor hem die zijn kunst baseert op herhaling en niet op vernieuwing. Nog steeds eet Muggepuut zijn worst al staande, drinkt hij bier op het terras van De Rare Schuur, dweept hij met de Tweede Wereldoorlog en slaat hij scabreuze taal uit. Als hij droomt, mijmert of op zijn pilsje wacht, wordt hij net zoals in vorige romans overvallen door streams of consciousness: pagina's vol totale nonsens, flarden herinneringen, beschrijvingen van gevoelens en beelden, miniverhaaltjes van enkele zinsdelen lang. Het is een stijlfiguur die waanzin weerspiegelt, en een bepaald soort energie die je Brusselmans moet nageven.
Die energie zit ook in de onvermoeibare opeenvolging van dialogen. Niet toevallig creëert de auteur de ene na de andere situatie waarin Muggepuut kan vertellen, poken, ondervragen en beledigen. Wordt hij niet aangesproken op café vanwege zijn bekende kop, dan organiseert hij wel een vragenrondje voor de spelers van de minivoetbalploeg waarvan hij de nieuwe voorzitter-coach wordt, FC Tokketokketok.
Brusselmans' personages zijn dan misschien onbeholpen en cynisch, ze geven wel blijk van de volgende optimistische levensfilosofie: als je je eenzaam voelt, is er je medemens om tegenaan te lullen. Muggepuut vindt zijn potentiële muzen zomaar op straat, de meest intieme ontboezemingen ontlokt hij aan zijn garageboxhouder, de pedofiele opdienster van De Rare Schuur, de ouders van zijn minnaressen en alle andere randpersonages, groot en klein. Niet gehinderd door enige psychologische complexiteit vormt de mensheid in de Muggepuuttrilogie een volkse, vreemde gemeenschap die aan elkaar hangt van onbetamelijke levensgeschiedenissen, bot racisme en schuine praat. Er deemstert tristesse in de wereld door Muggepuuts ogen, maar die wereld zit ook vol vluchtluiken naar momenten van verlossing, van kortstondige tevredenheid.
Topspeler in tweede klasse
De "zeer belangrijke, zowel verguisde als verafgode schrijver" Herman Brusselmans schrijft zelden minder dan twee boeken per jaar en heeft er hoegenaamd geen probleem mee toe te geven dat het zijn oeuvre aan evolutie en aan grote uitschieters ontbreekt. Hij noemt zichzelf een topspeler in tweede klasse en ambieert geen literaire prijs. Met boeken als Toos zal hij die ook niet winnen, want een roman als deze is als een vriendschappelijke wedstrijd op een voetbaltoernooi waarop niemand afvalt of doorgaat. In zo'n league vallen er geen prijzen te winnen. Het ontbreekt de match daarom aan inzet en betekenis, maar ontdaan van alle druk laten de spelers zo nu en dan een vleugje van hun klasse zien. Zo bevat Toos enkele onweerstaanbare passages. Vooral de cartooneske, absurdistische randpersonages worden vaak exquis omschreven, zoals Kalulli, een zwarte ingenieur die "een middel had gevonden om een perpetuum mobile te laten ophouden met bewegen", of Sophie, een doctorandus die zich "vooral bezighoudt met doorontwikkeling, met name de doorontwikkeling van voorlopige resultaten".
Brusselmans' onvermoeibare spervuur van onnozelheden levert echter ook belegen materiaal op. Met name koketteert hij inmiddels iets te lang met zijn befaamde archaïsch-literaire woordgebruik, wat middelmatige dialogen oplevert als: "Spui het maar." "Wat zegt u?" "Spui het maar. Van het werkwoord 'spuien'." "Dat werkwoord ken ik geenszins." "Nee?" "Nee."
Toos is een onbesuisde dribbel van doel naar doel, en weer terug. Een rol van literair-historische betekenis is daardoor niet weggelegd voor deze Brusselmans, maar het is genieten van een vakman in goeden doen.
Verberg tekst